Heb je een vraag of goed idee voor het bijbelblog?

Vader, Zoon en Geest ingevoegd in de Bijbel?

16 juni 2022

In 1 Johannes 5:7–8 staat volgens veel bijbelvertalingen dat de Vader, het Woord en de Heilige Geest één zijn. Maar in de NBV21 en andere vertalingen staat deze passage alleen in een voetnoot. Kwam dit stukje in de oorspronkelijke versie niet voor?

Waar gaat het om?

In 1 Johannes 5:7–8 lezen we: ‘Er zijn dus drie getuigen:  de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend.’ (NBV21). Hiermee trekt de schrijver de conclusie uit de voorafgaande woorden: zijn lezers moeten geloven dat Jezus de zoon van God is. Daarvan getuigen ‘water en bloed’ en ook ‘de Geest’, die ‘de waarheid’ is. En, zo gaat hij verder, dit getuigenis komt van God, niet van mensen.

In NBV21 staat bij deze verzen een opvallende voetnoot: ‘In enkele latere handschriften staat: “Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige Geest; en deze drie zijn één. En er zijn drie getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één”.’

Hiermee – zoals vaker – willen de vertalers hun lezers helpen begrijpen waarom er soms grote verschillen tussen vertalingen bestaan. In dit geval heeft de Statenvertaling (en dus de HSV) hier de extra zinnen, die inderdaad slechts op ‘enkele latere [Griekse] handschriften’ van het Nieuwe Testament berusten. Het is een latere toevoeging, die in moderne uitgaven en vertalingen terecht niet meer voorkomt.

Een beroemd geval

Nu is er hier nog wel meer aan de hand. De kwestie zelf heeft een veelbewogen geschiedenis, waarvan deze bijbelblog maar een paar momenten kan laten zien. Het geval is zelfs zo beroemd, dat de passage een eigen naam heeft gekregen: het ‘Comma Johanneum’ (Latijn voor ‘Johanneïsche Zinsnede’).

Overigens is de genoemde voetnoot een gelukkige verbetering van die in de NBV-uitgave van 2004. Daar stond namelijk niet ‘enkele latere handschriften’ maar ‘andere handschriften’, wat veel vager was en de geheel verkeerde indruk kon wekken dat de vertalers een betrekkelijk willekeurige keuze hadden gemaakt.

Late handschriften

In feite is de toevoeging in de Griekse handschriften van het Nieuwe Testament vrijwel niet te vinden. Alleen een vijftal heel late handschriften heeft het als deel van de lopende tekst, in verschillende vormen, maar van die vijf dateert er maar één van voor de boekdrukkunst. En juist dat ene handschrift (minuskel 629, bewaard in de bibliotheek van het Vaticaan) is tweetalig, met de tekst in het Latijn en in het Grieks, en het Grieks van onze passage lijkt hier uit het Latijn te zijn vertaald.

Er zijn ook nog een vijftal handschriften waarbij de passage in de kantlijn naast de tekst staat. Daarbij gaat het steeds om Westerse geleerden die het handschrift vergeleken met gedrukte uitgaven en het waagden om de gedrukte woorden in het handschrift te schrijven, soms zelfs met het versnummer of een Latijnse opmerking erbij.

Statenvertaling

Volgens de kanttekening in de Statenvertaling

‘wort [de passage] in meest alle Griecksche boecken gevonden’

maar deze informatie is aantoonbaar onjuist. Toevallig weten we vrij nauwkeurig wat hier is misgegaan. Halverwege de zestiende eeuw had Henricus Stephanus, zoon van de beroemde drukker/uitgever Robertus Stephanus, informatie verzameld over een aantal Griekse handschriften van het Nieuwe Testament, en keurig genoteerd dat de passage ontbrak in alle geraadpleegde exemplaren. Toen zijn vader echter de gegevens verwerkte in zijn beroemde uitgave van 1550 maakte hij de vergissing om de weglating verkeerd te noteren, namelijk alsof al die handschriften alleen de woorden ‘in de hemel’ niet hadden. Deze vergissing is via de geleerde uitgaven van Theodorus Beza een eigen leven gaan leiden, en ook de kanttekening in de Statenvertaling is erdoor misleid.

Populaire kanttekening

De precieze oorsprong van de passage over de ‘drie hemelse getuigen’ is niet helemaal duidelijk, maar het is wel zeker dat het om een oude Latijnse kanttekening gaat, ongeveer uit de derde eeuw. Geïnspireerd door de woorden ‘drie’ en ‘één’ uit de brief heeft iemand ook over ‘Vader’, ‘Woord’ en ‘heilige Geest’ als ‘drie’ en toch ‘één’ gesproken. De eerste drie getuigen werden daarbij op de aarde geplaatst, de tweede drie in de hemel. Deze kanttekening werd steeds populairder, kwam in de tekst van de brief zelf terecht, in steeds meer handschriften, tot het aan het eind van de Middeleeuwen de tekst was die iedereen kende, zij het steeds alleen maar in de Latijnse traditie.

Er is aan de andere kant geen enkele Griekse kerkvader die de tekst citeert, laat staan dat er een is die zich erop beroept in de kerkelijke debatten over de drie-eenheid. Dat laatste had toch wel erg aantrekkelijk kunnen zijn, en toont aan dat de tekst tenminste tot de late Middeleeuwen geheel onbekend bleef in de Griekse traditie.

Tekstuitgave van Erasmus

Toch kwam de passage in de vertalingen uit de tijd van de Reformatie terecht, zoals de Statenvertaling, die allemaal zijn gebaseerd op de Griekse tekst van het Nieuwe Testament zoals die toen werd gedrukt. Hoe kon dit gebeuren? Het lag aan Erasmus, want hij nam de tekst op in zijn uitgaven van het Nieuwe Testament, zij het niet in de eerste twee, eenvoudigweg omdat hij op dit punt de Griekse handschriften volgde, maar wel vanaf de derde uitgave van 1522. Erasmus’ uitgave werd gevolgd door beide alle andere uitgaven uit de zestiende en zeventiende eeuw, en zo werd zijn beslissing ook de basis voor de Statenvertalers.

Dat was een opmerkelijke beslissing van Erasmus, waarover ook een aardige anekdote de ronde doet. Toen hem werd verweten dat de passage ontbrak in zijn uitgave – hij werd er zelfs om van ketterij beschuldigd – zou hij een belofte hebben gedaan: ‘Toon me een Grieks handschrift met die tekst, dan neem ik hem op in mijn volgende uitgave.’ Inderhaast werd er een Grieks handschrift gemaakt, met natuurlijk de bewuste passage, vertaald in het Grieks vanuit het Latijn. Erasmus werd op de hoogte gebracht, en zijn belofte getrouw voegde hij de tekst toe aan zijn derde uitgave, in het Grieks en in het Latijn.

Het Griekse handschrift

Zoals bij veel anekdotes gaat het hier om een mengeling van juiste en onjuiste informatie. Erasmus nam inderdaad de beslissing om de passage op te nemen toen hij over het bewuste Griekse handschrift hoorde. Maar het was niet speciaal voor hem vervaardigd, daar is het ook veel te omvangrijk voor, want het bevat het hele Nieuwe Testament. En het was dan wel recent, maar onafhankelijk van Erasmus’ uitgave en naar het schijnt zelfs toch net iets eerder. Het was waarschijnlijk gemaakt voor persoonlijke studie, door iemand die tijdens het overschrijven wel vaker bijzondere lezingen uit de Vulgaat in het Grieks had vertaald en toegevoegd aan zijn werk, waaronder 1 Johannes 5:7–8. Dit handschrift is bewaard gebleven en bevindt zich nu in Dublin. Erasmus noemde het ‘een Brits handschrift’ (‘codex Britannicus’), maar tegenwoordig heet het naar een latere eigenaar ‘Codex Montfortianus’ (in de standaardnummering is het minuskel 61).

Vooral het idee van een belofte berust op een misverstand, en waarschijnlijk zelfs op fout begrip van woorden van Erasmus zelf. Kritiek op zijn eerste uitgave had hij namelijk als volgt gepareerd:

 ‘Als ik maar een enkel Grieks handschrift was tegengekomen dat overeenkwam met onze Latijnse tekst, dan had ik natuurlijk op grond daarvan toegevoegd wat in de andere Griekse handschriften ontbrak.’

Kennelijk heeft iemand Erasmus’ Latijn niet goed begrepen, de verleden tijden als toekomende tijden gelezen en er zo een belofte van gemaakt. Even verderop schrijft hij: ‘Laat mijn tegenstander maar met een Grieks handschrift komen dat bevat wat in mijn uitgave ontbreekt, en aantonen dat ik er toegang toe had: pas dan kan hij mij van nalatigheid beschuldigen.’ Ook deze woorden zijn uiteindelijk verkeerd begrepen, maar deze ongelukjes gebeurden pas in de loop van de achttiende eeuw. Voor die tijd is er van de hele anekdote geen spoor te vinden in de geleerde literatuur.

Erasmus nam de passage eigenlijk op om – kortweg – van het gezeur af te zijn. In zijn eigen woorden:

 ‘Laat niemand de gelegenheid hebben om kwaad te spreken.’

Hij vond de discussies erover en de beschuldigingen van ketterij teveel afleiden van de kern van het geloof: de eenvoudige navolging van Christus. Intussen verheelde hij niet dat het in zijn ogen wel degelijk om een insluipsel ging, en hij vermoedde terecht dat het Engelse handschrift was beïnvloed door de Latijnse Vulgaat. Hij meldde ook fijntjes dat de passage niet eens geschikt was als bewijsplaats voor de drie-eenheid, omdat het ook in de toevoeging niet om de wezenseenheid van de drie personen gaat, maar om hun eensluidende getuigenis. Eeuwenlang is helaas vooral Erasmus’ beslissing gevolgd, niet zijn veel betere oordeel.

Deze bijbelblog is een uitgebreide en verbeterde versie van een leerhuisbijdrage aan het Friesch Dagblad van 4 juni 2022.

Cookies

We vinden het belangrijk om je daar goed over te informeren. Cookies helpen ons je ervaring op onze website te verbeteren. Functionele cookies dragen bij aan een soepel draaiende website. Analytische cookies bieden ons inzicht in hoe gebruikers de website gebruiken. Met marketing-cookies kunnen we je op basis van je websitebezoek gepersonaliseerde inhoud bieden.