De pastorale brieven: van Paulus of niet van Paulus?
In het Nieuwe Testament staat een drietal brieven bij elkaar, 1 en 2 Timoteüs en Titus, dat sinds een paar eeuwen de ‘pastorale brieven’ wordt genoemd. Ze heten zo omdat ze aanwijzingen bevatten van een pastor (de schrijver) aan pastores (de ontvangers) over allerlei zaken die in christelijke gemeentes kunnen spelen. Maar wie is die schrijver? Waarschijnlijk niet Paulus. In gemeentes van nu wordt dit vaak verzwegen. Dat is jammer, want het kan ons iets waardevols leren.
Deze brieven presenteren zich als geschreven door Paulus, en ze bevatten ook verwijzingen naar andere personen en zaken uit zijn leven. Toch denken tegenwoordig de meeste onderzoekers dat de brieven niet door Paulus zijn geschreven en niet uit zijn tijd stammen. Kortom: iemand anders heeft zich als Paulus voorgedaan en brieven geschreven in en onder zijn naam, en heeft zelfs verzonnen informatie toegevoegd om het geheel geloofwaardig te maken.
Zoiets kwam in de oudheid inderdaad voor, zoals 2 Tessalonicenzen 2:2 ook al laat zien, waar de schrijver zegt: ‘Raak niet in paniek … door een brief die door ons zou zijn geschreven …’ Het verschijnsel heet pseudepigrafie, en in deze bijdrage gaat het erom hoe en waarom het bij de pastorale brieven in de Bijbelwetenschap zo ver kon komen, en hoe we ermee om kunnen gaan.
Twijfels bij het auteurschap van Paulus
Omstreeks 1800 begonnen geleerden de eerste problemen op te merken: wat de pastorale brieven over Paulus en zijn contacten melden is bijna onmogelijk in te passen in alles wat er verder over Paulus bekend is uit de andere brieven en uit Handelingen. In de loop der tijd kwamen daar nog tal van factoren bij. Zoals Origenes op basis van stijl – terecht – dacht dat de brief aan de Hebreeën niet van Paulus was, vielen de grote verschillen in stijl en woordenschat tussen de pastorale brieven en de grote brieven aan de Romeinen, Korintiërs en Galaten op.
Een goed voorbeeld is ‘vroomheid en waardigheid’ (1 Tim 2:2): deze termen komen alleen in de pastorale brieven voor. Natuurlijk zijn taal-argumenten op zichzelf nooit doorslaggevend, want een auteur kan voor andere zaken nu eenmaal andere woorden nodig hebben, maar dat verklaart lang niet alles. Bij de pastorale brieven zijn bovendien bepaalde woorden in betekenis verschoven. Zo gaat ‘geloof’ minder om vertrouwen en meer om het aanhangen van het juiste ‘geloof’, bijvoorbeeld in 1 Timoteüs 4:6: ‘de woorden van het geloof en de juiste leer’.
Belangrijker is nog dat dat andere taalgebruik samenhangt met een andere inhoud, die lastig samen te denken is met de andere Paulusbrieven. Ik noem drie dingen uit vele. Ten eerste is het geloof nu een vastomlijnde traditie. Waar we Paulus in Romeinen en Galaten gepassioneerd en grillig zien argumenteren, beroept de schrijver van de pastorale brieven zich kortweg op de overgeleverde waarheid. En terwijl Paulus tegenstanders probeert te weerleggen, spreken de pastorale brieven van afvalligen die de zuivere leer ontkennen (bijv. 1 Tim 6:3–4). Ten tweede zijn de gemeentes nu strak georganiseerd. Bij Paulus proef je in alles het charismatische karakter, maar bij de pastorale brieven gelden duidelijke structuren, met ambten, regels en procedures. Ten derde is er een duidelijk verschil als het om vrouwen gaat: bij de pastorale brieven krijgen vrouwen een ondergeschikte rol in huis: ze moeten bescheiden, sober en gehoorzaam zijn, en ze moeten kinderen baren, want daar hangt hun redding van af (1 Tim 2:9–15). En nog iets: dat de pastor een glas wijn mag drinken en getrouwd moet zijn (1 Tim 5:23 en 3:1), dat weerspiegelt verzet tegen ascetische stromingen. Al deze elementen, en nog andere, wijzen op een latere tijd, toen de christelijke beweging zich al verder ontwikkeld had.
Het is het samenspel van al deze factoren dat de conclusie welhaast onvermijdelijk maakt: de pastorale brieven zijn niet van Paulus zelf, maar zijn als brieven een vorm van fictie. Het gaat om pseudepigrafie.
Deze conclusie ligt in de kerk vaak nogal gevoelig, als er al iets over bekend is. Predikanten hebben het in hun opleiding allemaal moeten bestuderen, maar in de gemeente zullen ze het gewoonlijk verzwijgen en net doen alsof er niets aan de hand is. Hun motief zal nobel zijn, want ze willen geen verontrusting veroorzaken. Toch is het jammer. Gemeenteleden kunnen zo het gevoel krijgen dat ze dom gehouden worden en zelfs afhaken als ze dat ontdekken.
Groeipijnen van de beginnende kerk
Bovendien ligt er een gemiste kans. Het christendom is historisch gegroeid, en verandert ook nog steeds, nog afgezien van de veelkleurigheid die het ook altijd kenmerkt. De pastorale brieven bieden mooie voorbeelden van de groeipijnen van de beginnende kerk. Ze laten zien hoe de generaties na Paulus zich instelden op de langere termijn, op een andere samenstelling van de gemeentes, en op een gedoogde maar kritische positie in de Romeinse wereld. Hier liggen natuurlijk problemen, maar vooral ook kansen en uitdagingen voor verkondiging in onze eigen moeilijke tijd.
En wat de gevoeligheden zelf betreft: is het dan soms niet pijnlijk als je zou moeten vaststellen dat de Bijbel vormen van ‘vroom bedrog’ bevat? Zulke vragen komen er meestal op neer dat we de Bijbel beoordelen met onze hedendaagse maatstaven en niet met die uit de tijd van zijn ontstaan. Als je van de Bijbel bijvoorbeeld historische betrouwbaarheid verwacht of eist in alle details kom je onherroepelijk bedrogen uit, maar je bent dan vooral slachtoffer van je eigen vooronderstellingen. Je laat de Bijbelse auteurs dan geen geschiedschrijving doen volgens de normen en mogelijkheden van toen. Zo kan het ook met pseudepigrafie zijn: het hoefde destijds niet als vorm van bedrog te worden gevoeld. Iemand moet zich hebben afgevraagd: ‘Wat zou Paulus moeten zeggen als hij ons nu aanwijzingen zou geven?’ En vervolgens bracht hij – het moet inderdaad wel een man zijn geweest – Paulus creatief bij de tijd, met natuurlijk, zoals we zagen, zijn eigen vragen en belangen, ideeën en eigenaardigheden. Laat zo’n vraag dan ook maar eens de onze zijn: ‘Hoe zou een auteur als die van de pastorale brieven Paulus nu laten spreken?’ of, beter nog: ‘Wat zou Paulus nu zeggen?’