Naar hoofdinhoud

Waar God de aarde raakt: een herbezinning op het natuurprobleem in het christendom

24 november 2025

Toen de in India geboren theoloog Charles Christian begon met het lezen van neo-hindoeïstische kritiek op de relatie van het christendom met de natuur, had hij geen idee dat het zijn promotieonderzoek zou worden. Het zette hem op een zoektocht naar een model van de God–wereldrelatie dat zijn gemeenschap werkelijk zou kunnen helpen om met de moderne wetenschap in gesprek te gaan. Die zoektocht bracht hem diep in de trinitarische wortels van het geloof — inzichten waarvan hij nu denkt dat ze een heel ander verhaal vertellen, een verhaal dat het hedendaagse debat over wetenschap, ecologie en rechtvaardigheid opnieuw kan vormgeven.

God en wereld tegenover elkaar?

Christians reis door dit omstreden terrein begon meer dan tien jaar geleden, in 2012, toen hij zich verdiepte in een golf van Indiase literatuur over wat 'Vedische wetenschap' werd genoemd. De beweging stelde dat de inzichten van de moderne wetenschap — fysica, kosmologie, bewustzijnsstudies — al in de hindoeïstische traditie te vinden waren. Voor Christian, opgegroeid op het kruispunt van Indiase cultuur en christelijk geloof, lag de fascinatie niet zozeer in de wetenschappelijke claims, maar in de theologische polemieken die ermee gepaard gingen.

“Daarin,” herinnert hij zich, “was veel kritiek op het christelijke wereldbeeld,” vooral de beschuldiging dat het westerse christendom God ziet als fundamenteel losstaand van de natuurlijke wereld. Critici beweerden dat christenen zich een godheid voorstellen die “ver weg van de natuur… van buitenaf binnenkomt en daarna weer teruggaat,” alsof God een kosmisch ingenieur is die af en toe ingrijpt maar zich verder afzijdig houdt.

Die gedachte liet Christian niet meer los. Was het christendom werkelijk gevormd door een dualisme waarin “God en de materiële wereld tegenover elkaar staan”? Had de westerse theologie — beïnvloed door eeuwen van Griekse filosofie — de oorspronkelijke christelijke verbeelding van de God-wereldrelatie vervormd? Deze vragen markeerden het begin van een lange intellectuele zoektocht die hem zou voeren langs postkoloniale theorie, bevrijdingstheologie en uiteindelijk naar de diepten van de trinitarische traditie.

Een theoloog die niet van buitenaf toekijkt

Het is belangrijk dat Christian spreekt van binnenuit. Opgegroeid in India en gevormd door religieuze diversiteit, is hij geen buitenstaander die hindoeïsme, postkolonialisme of Dalit-politiek van bovenaf observeert. Hij spreekt als iemand die de geleefde realiteit kent van een religieus plurale, sociaal gelaagde en ecologisch kwetsbare samenleving — een plek waar vragen over God en natuur directe politieke gevolgen hebben.

Zijn eerste venster op het debat kwam uit het Indiase culturele landschap zelf. In de hindoeïstische filosofie, en met name in hedendaagse 'holistische' stromingen, worden het goddelijke en de natuurlijke wereld vaak gezien als diep met elkaar verweven: “Het hindoeïsme ziet God als de oceaan en ons als de golven,” zegt hij. Maar Christian merkte al gauw dat deze visie, hoe aantrekkelijk ook, nieuwe problemen opriep. “God en natuur zijn niet te onderscheiden,” legt hij uit. “En daardoor lijkt God op een magiër. Wat gebeurt er dan met de menselijke ervaring van het kwaad?”

Als alles goddelijk is, vroeg hij zich af, wat gebeurt er dan met recht, ethiek en verantwoordelijkheid? Hoe waarderen we de materiële wereld als die slechts een tijdelijke illusie is? Wat betekent dat voor de ervaring van het lijden?

Tegelijkertijd viel hem iets anders op: de kritiek op het christendom van Indiase denkers weerspiegelde een klacht die binnen de westerse theologie al veel langer klonk. “Ik kwam veel christelijke theologen tegen die zeiden dat de moderne christelijke theologie beïnvloed is door Grieks dualisme,” zegt hij. Het idee dat het christendom een scherpe scheiding aanbrengt tussen geest en materie is niet alleen een argument van buitenaf, “maar ook binnen de christelijke wereld zelf”.

Dit werd voor Christian een keerpunt. Het probleem lag niet bij de critici. Het probleem was dat de christelijke theologie gedurende lange periodes van haar geschiedenis haar eigen bronnen was vergeten.

Een verdeelde wereld, of een wereld die bijeen wordt gehouden?

Dualisme, zo stelt Christian, is een hardnekkige schaduw in het westerse denken, een erfenis van Plato en andere Griekse filosofen die het geestelijke en het materiële strikt van elkaar scheidden. Veel van zijn kritiek bouwt voort op de analyse van Colin Ewart Gunton, de invloedrijke Engelse gereformeerd-systematische theoloog, wiens werk Christian overtuigde dat Griekse metafysica een diep spoor heeft nagelaten in de christelijke taal. Hoewel de christelijke theologie dit dualisme soms doorbrak, bijvoorbeeld in de vierde en twaalfde eeuw, keerde het steeds terug in theologische denkpatronen, vooral door de conceptuele en linguïstische instrumenten die theologen erfden.

Dit punt keert later terug: als taal een deel van het probleem is, kan nieuwe taal een deel van de oplossing zijn.

Dualisme stelt de wereld voor als een strijdtoneel tussen hogere en lagere werkelijkheden, geest en materie, God en aarde. En dit denkkader, zo denkt Christian, is precies wat veel moderne critici afwijzen: milieuactivisten die vrezen dat het christendom uitbuiting van natuur legitimeert; postkoloniale theoretici die in het christendom een analogie voor overheersing zien; en goedbedoelende ecotheologen die zoeken naar een meer holistische spiritualiteit.

Maar, zo stelt hij, de alternatieven brengen op hun beurt nieuwe problemen met zich mee. Monisme en pantheïsme — waar “God en wereld niet van elkaar te onderscheiden zijn” — nemen het onderscheid tussen schepper en schepping weg. Panentheïsme, waarin de wereld in God verblijft (zoals een kind in de schoot van de moeder), komt dichter in de buurt. Maar het slaagt er nog steeds niet in het kwaad te verklaren. “Als God zo nauw verbonden is met de wereld, wordt God dan niet op de een of andere manier ook zondig?” En dat kan niet kloppen, zegt hij, want “de bijbelse gegevens suggereren niet dat God zondig is.” 

Zijn zorg is niet theoretisch, maar pastoraal en ethisch. Een God die zo verstrengeld is met het lijden van de wereld dat hij haar gebreken deelt, kan geen bevrijding bieden.

Christians zoektocht leidde hem naar een ander inzicht: dat Gods verbondenheid met de materiële wereld echt, intiem en dragend is, maar geen versmelting. En precies daar wordt het trinitarische denken centraal.

Terug naar de Drie-eenheid

In de trinitarische visie is de relatie tussen God en de wereld noch scheiding, noch fusie. Het is een dynamische verbondenheid-in-onderscheid. Jezus, een materieel wezen dat eet, lijdt en sterft, wordt “voortdurend geleid door de Geest”. En toch is de Geest niet materieel; de twee zijn niet identiek. Dit, zegt Christian, is de kern van de zaak: “God is onderscheiden van de materiële wereld, maar verbonden.”

De incarnatie — God die mens wordt in Jezus — laat zien dat de materie geen werkelijkheid is om aan te ontsnappen. “Volgens het trinitarische model,” zegt hij, “is de wereld zo goed dat Jezus het materiële op zich neemt, en wanneer hij sterft, neemt hij het met zich mee naar de hemel. Hij verheft de materiële wereld.”

Waar dualisme de natuur tot het “andere” maakt dat gebruikt mag worden, bevestigt het trinitarische model zowel de eigen waarde als de waardigheid van de materiële wereld. Dat, denkt Christian, is het vergeten geschenk van het christendom aan het ecologische denken.

Waarom India ertoe doet

Christians perspectief is diep gevormd door zijn Indiase achtergrond, waar relaties en identiteiten volgens een heel andere logica functioneren dan in het Westen.

Hij gebruikt het voorbeeld van een babykamer. In het Westen, merkt hij op, wordt individualiteit zo hoog gewaardeerd dat “wanneer een kind wordt geboren, een eigen kamer voor hem wordt klaargemaakt, omdat ze afzonderlijk zijn. Je bent uniek.” Maar in veel Indiase contexten is dat onbegrijpelijk. “Waarom zou je een kind uit de kamer zetten zodra het geboren is?” vraagt hij. “Soms slaapt het kind tot acht of tien jaar in dezelfde kamer. Jij bent van ons, jij bent zoals ik, dus wil ik verbonden blijven.”

Dat verschil, zegt hij, doet ertoe voor theologie. Westerse theologie verbeeldt God vaak als een ultiem individu, gescheiden van de wereld. Maar Indiase relationele denktradities verwachten verbondenheid, verwevenheid, nabijheid. “In het Westen is het: jij bent anders dan ik, dus wil ik mij met je verbinden. In India is het juist: jij bent zoals ik, dus wil ik mij met je verbinden.”

Guntons trinitarische visie, suggereert Christian, draagt nog steeds sporen van westerse afstandelijkheid. Ze voldoet aan sommige verlangens, maar niet aan alle. “Hij vervult het verlangen van ecotheologen niet,” zegt Christian, “want waar is de materiële verbondenheid?” De uitdaging is volgens hem om een trinitarische theologie te articuleren die zowel trouw blijft aan de christelijke traditie als herkenbaar is binnen Indiase relationele gevoeligheden. “In Christus,” zegt hij, “is God één van ons geworden en materieel met ons verbonden.”

Ecologie, rechtvaardigheid en het probleem van idealisme

Hoewel zijn project niet bij ecologie begon, zijn de implicaties voor ecologische ethiek duidelijk. Ecotheologen en bevrijdingstheologen hebben volgens hem gelijk als ze dualisme bekritiseren. Wanneer mensen zichzelf boven de natuur plaatsen, volgt milieuschade vaak als vanzelf. Wanneer machtige staten dammen bouwen en arme gemeenschappen verdrijven, “is dat een gevolg van dualistisch denken; daarin hebben ze gelijk.”

Maar Christian stelt dat veel ecotheologen de sociale werkelijkheid verkeerd begrijpen, vooral in India. Te vaak ligt hun nadruk op het koste wat het kost behouden van de natuur—een idee dat sterk resoneert in westers milieudenken, maar niet noodzakelijk onder gemarginaliseerde groepen die dagelijks met tekorten leven.

“Ze gaan ervan uit dat gemarginaliseerde gemeenschappen wetenschap als iets slechts beschouwen,” zegt hij. “Maar dat is niet zo.” Dalit-denkers verlangen juist vaak naar wetenschap, technologie en ontwikkeling. Wat ontbreekt is niet ongerepte natuur, maar voedsel, huisvesting en infrastructuur. Christian verwijst naar de veelzeggende titel van een essay: Why Do Dalits Hate Environmentalism? (Waarom haten Dalits milieuactivisme?)

Het behoud van natuur is volgens hem “een sterk westers begrip”. Voor veel Dalits zijn bossen en rivieren geen romantische symbolen van spirituele heelheid, maar plekken van dagelijkse strijd.

De Ganges is een duidelijk voorbeeld. Als heilig beschouwd, is zij tegelijk “de meest vervuilde” rivier. Christian stelt dat geïdealiseerde niet-inmenging ('We mogen de natuur niet verstoren') eerder leidt tot verwaarlozing dan tot zorg. “De rivier overstroomt elk jaar,” merkt hij op, “omdat niemand de moeite neemt in te grijpen.”

In die zin lijkt de westerse ecotheoloog opmerkelijk veel op de gelovige langs de Ganges: in beide gevallen kan het heilig noemen van natuur een manier zijn om verantwoordelijkheid te vermijden. Eerbiedentaal kan functioneren als vervanging voor daadwerkelijk rentmeesterschap. De wereld heeft geen extra heiligdommen nodig, zegt Christian, maar zorg.

Naar een trinitarische ethiek

Christian stelt een trinitarische benadering voor waarin de natuur diep verbonden is met God, maar niet identiek aan God. Zo wordt voorkomen dat alle verschil oplost in een grote eenheid, maar ook dat natuur wordt gereduceerd tot grondstof. Het maakt zorg mogelijk zonder romantisering, en rentmeesterschap zonder overheersing.

Natuur, benadrukt hij, maakt deel uit van het relationele weefsel van de schepping: heilig omdat God bij haar woont, maar niet goddelijk op zichzelf. Mensen kunnen natuur bestuderen, vormgeven en ermee werken, zonder de wetenschap te misbruiken en zonder de natuur tot een soort godheid te verheffen.

Het doel is een conceptuele ruimte waarin ecologen, theologen, wetenschappers en gemarginaliseerde gemeenschappen met elkaar kunnen spreken zonder elkaar te missen.

Op zoek naar een nieuwe taal

Christian vindt dat er nieuw theologisch taalgebruik nodig is, een vocabulaire dat zowel de klassieke christelijke inzichten als de zorgen van moderne ecologie, bevrijdingstheologie en interreligieuze dialoog serieus neemt. Die zoektocht naar nieuwe taal brengt hem terug bij het eerder benoemde probleem: dualisme heeft in de christelijke traditie kunnen voortleven dankzij de taalcategorieën die het van de Grieken heeft geërfd. Als taal een deel van het probleem vormt, kan taal ook een deel van de oplossing zijn. Woorden als 'heilig', 'sacraal' en zelfs 'Moeder Natuur' moeten opnieuw doordacht worden. “Natuur is heilig: wat bedoelen we daarmee?” vraagt hij. “Moeder Natuur: wat bedoelen we daarmee?”

Christenen moeten deze woorden volgens hem blijven gebruiken, maar met veel meer zorgvuldigheid: “De wereld is heilig, God daalt er vaak in af; uiteindelijk wordt hij deel van de materiële natuur en neemt hij die mee de eeuwigheid in.” 

Het is een opvallend beeld: niet de natuur die wegvlucht uit het materiële, noch de geest die oplost in de natuur, maar een wereld die opengehouden wordt door een God die zowel scheiding als versmelting weigert; die aandringt op verbondenheid zonder uitwissen.

Een andere manier van kijken

Christians visie is niet een totale verwerping van de westerse theologie, en ook niet een romantische omarming van oosters holisme. Zij is iets complexers: een poging om verschillende tradities bijeen te houden op een manier die hun verschillen erkent én waardeert.

En precies dat, denkt hij, is het soort denken dat ons ecologisch tijdperk vraagt. Geen abstract systeem, geen perfecte oplossing, maar een model dat natuur respecteert zonder haar te idealiseren, dat wetenschappelijke nieuwsgierigheid aanmoedigt zonder te domineren, dat menselijke noden serieus neemt zonder eerbied te verliezen.

In een wereld die steeds meer door crises wordt gevormd, is misschien wel het meest radicale aanbod van de trinitarische verbeelding dit: verschil hoeft geen verdeeldheid te betekenen. God is niet ver weg, maar ook niet identiek aan de wereld. En als dat waar is, dan is er misschien nog hoop op een eerlijkere, duurzamere en oprechtere relatie met de aarde die ons draagt.

Charles Christian verdedigt zijn proefschrift Mere Materiality? Towards an Indian Christian Theology of Nature op 24 november 2025.