“Eten is een geloofsdaad”
Als tienjarige vroeg Cees Stavleu eens aan zijn vader: Waarom eten wij varkensvlees, terwijl dat volgens de Bijbel niet mag? Geen varkensvlees eten schijnt gezonder te zijn, antwoordde zijn vader. Dat was voldoende als tienjarige, maar nadat Cees in zijn loopbaan meer in aanraking kwam met voedsel, besloot hij verder onderzoek te doen. Hij promoveert vandaag op zijn onderzoek naar de voedselwetten uit Leviticus.
Voeding is allesomvattend
Eten zoals de wet in de Bijbel voorschrijft, bleek al direct helemaal niet gezonder, ontdekte Cees. “Daar kwam ik al achter toen ik na mijn studie theologie, eind jaren tachtig, college ging geven aan de Evangelische Theologische Hogeschool Ede over het boek Leviticus.” Daarin staan uitgebreide regels over welke dieren je wel en niet mag eten: bijvoorbeeld varkens niet, geiten wel; vissen zonder schubben niet, vissen met schubben wel. Het idee dat voedselwetten goed zijn voor de gezondheid, vind je voor het eerst terug in het werk van de invloedrijke twaalfde-eeuwse Maimonides. De bewering van deze joodse filosoof kreeg veel bijval van latere rabbijnen en christelijke filosofen, maar is nooit bewezen. “Gezondheid is ook niet de essentie van Leviticus, als je de tekst bekijkt,” zegt Cees. Wat is dan wel de essentie? “Dat God zegent bij gehoorzaamheid, wanneer je je aan de voedselwetten houdt. Je moet voedsel zien als meer dan het toedienen van nutriënten: het is een taal. Voeding is allesomvattend: het heeft gezondheidsaspecten, duurzaamheidsaspecten, rituelen, spirituele factoren.” Die laatste twee zijn vooral terug te vinden in Leviticus.
Geroepen tot heiligheid
“In de tekst zie je één hoofdmotief,” zegt Cees. “Het volk is geroepen om heilig te zijn, en daarom zondert het zich af van de rest van de volken. De voorschriften gaan om toewijding, gehoorzaamheid.” De priesters hadden daarbij een belangrijke taak: het was aan hen om te bepalen wat rein en onrein was. “Het begrip reinheid kent een ontwikkeling die meer te maken heeft met de nabijheid tot God. In het allerheiligste van de tent, later de tempel, kwam alleen God, en eens per jaar was er een besprenkeling van de ark met bloed. In het gebied daaromheen, het heilige, kwamen de priesters. Een beperkte hoeveelheid mensen. Daaromheen stond het volk. De wereld die ze daarmee probeerden te creëren, was een wereld waarin God centraal staat. De priesters waren de hoogste gezagsinstantie om die wereld in stand te houden.” In zijn onderzoek brengt Cees dat wereldbeeld in verband met wat er door opgravingen rondom Jeruzalem bekend is geworden over de lokale voedselgewoonten, zo’n acht eeuwen voor Christus. En hoe die voedselgewoonten wellicht zijn ontstaan.
Tekst gaat door onder de afbeelding.
Afzondering en toewijding
Uit het voedselafval van rond die tijd – voornamelijk botten – blijkt dat rondom Jeruzalem veel geiten werden gegeten. Runderen niet: dat waren trekdieren. Varkens waren er ook niet. Die waren er wel in een bepaalde periode het noordelijker gelegen Israël. Wellicht geïntroduceerd door de Filistijnen, oppert Cees. Wat hij verrassend vond, was dat er ten zuiden van Jeruzalem ook voedselresten van (niet-koosjere) vissen zonder schubben en vinnen zijn gevonden. In het zuidelijker gelegen paleis Ramat Rachel woonde de rijke elite: door de Assyriërs aangestelde joden. “De verboden uit de voedselwetten sloten aan bij wat er in die tijd gebruikelijk was. Maar het zou kunnen zijn dat de Israëlieten geen varkens aten als reactie op de gewoonten van de Judeeërs en de Filistijnen. En dat de voedselwetten zijn ontstaan in reactie op de joodse elite.” Hij heeft daar geen onderzoek naar gedaan voor heel Israël en Juda, maar wel voor het gebied rondom Jeruzalem. “Het ontstaan van de voedselwetten kan een continuering zijn van bestaande voedselgewoonten, of juist een reactie op voedselgewoonten van die tijd. Het volgen ervan werd dan langzamerhand niet een kwestie van smaak, maar meer: andere gewoonten staan ver van God af.” Wordt dat niet heel snel isolationistisch? “Zo kun je het zien, maar in die beslotenheid van de gemeenschap wordt ook iets zichtbaar van een ideale wereld van toewijding en rechtvaardigheid.”
Terug naar de wet?
Toch houden christenen zich niet meer door eetgewoonten afgezonderd van de rest van de wereld. Daar is een andere manier ontstaan van ‘heilig zijn’, zegt Cees: “Jezus bracht met de Bergrede de wet terug tot twee belangrijke pijlers: God en de naaste. Ik geloof dat er daarmee een nieuwe context is ontstaan.” Daarin blijft het idee achter de wet overigens wel geldig, zegt hij. “De kern van het christelijk geloof is dat er volle aanvaarding is door christus, die als hogepriester het allerheiligste is binnengegaan. Hij heeft een nieuwe levenswijze gegeven door de Geest. Het is een uiting van het ervaren van de liefde van christus dat je op deze manier gaat leven – dat je de wet doet.” Dus we hoeven niet terug naar de voedselwetten om heilig en afgezonderd te zijn? “Ik denk dat als er zo’n mal op geloven wordt gelegd, je een wetticisme krijgt dat in de plek van genade komt. Je manier van leven moet jou onderscheiden van anderen, niet wat je eet. Ik zou wél zeggen: het is goed om na te denken over wat je eet.” Vroeger waren mensen zich er veel bewuster van dat er weleens geen eten kon zijn, zegt hij, en iets als vasten maakte deel uit van de eetcultuur. “Mensen geloofden: God voorziet. Ook als je minder hebt. Eten is een geloofsdaad.”